Fryslân
Bron

Tovenarij in Warns

Onlangs werden op een groot aantal plaatsen herdenkingsbijeenkomsten gehouden waarbij werd stilgestaan bij de heksenvervolgingen die in de periode 1500-1800 vaak voorkwamen in de Nederlandse gewesten. Friesland nam bij deze manifestaties  een wat bleke plek in. De gevallen die werden genoemd speelden meestal voor 1550 en de verhalen waren niet erg duidelijk. Als verklaring werd onder andere gezegd dat de Friezen misschien wel te nuchter waren voor heksen vervolgingen.  Dat soort redeneringen horen wij natuurlijk graag want wij zijn verschrikkelijk nuchter. Maar klopt het ook? Onderstaand verhaal is een goed voorbeeld van de manier waarop onverklaarbare ziekten konden leiden tot vermoedens en verdenkingen die zich op een persoon concentreren, hoe die persoon haar positie in de samenleving gemakkelijk kon verliezen en uiteindelijk gecriminaliseerd werd. In dit geval werd dit proces van uitdrijving gekeerd door een professionele rechtspraak van het Hof van Friesland.

Haaie heeft kwalen

Haaie Clasen was schoenmakersgezel. Hij woonde met zijn zuster Trijn Clasen in Warns. In de zomer van het jaar 1699 werd Haaie ernstig ziek. Hij riep de hulp in van Hendrik Jurjens, een genezer, afkomstig uit Lingen maar toen wonend in Sondel. Hendrik gaf verschillende drankjes aan Haaie, maar die brachten geen genezing. Hendrik twijfelde niet aan de door hem ingezette middelen. Als die niet hielpen zou het best kunnen zijn dat Haaie betoverd was. Hij had ook wel een vermoeden wie de tovernaar was: Aaltie Idses, een weduwe uit Warns. Zij zou de betovering hebben bewerkstelligd met haar adem.

Verdenkingen

Dat Hendrik de naam van Aaltie noemde was niet toevallig, er deden al jaren verhalen over haar de ronde. Jancke, de dochter van Jan Jurjens en Ids Hinnes was enige jaren daarvoor dodelijk ziek. Geneesmiddelen hielpen niet, en velen dachten dat dit het werk van ‘Quaede Menschen’ moest zijn. Op een dag was de vader bezig het water (de urine) van het kind te koken. Bij welke therapie dit hoorde is niet duidelijk. Steeds als het water kookte kwam de buurvrouw toevallig langs en ‘toevallig’ was dit Aeltie Idses. Ze keek in de kookpot en liep dan door naar het bed van Jancke. De ouders vermoedden dat zij het kind had betoverd. Toen ze dit vermoeden tegen Aeltie uitspraken ontkende die niet, maar zei: Heb ik het betoverd, zoo wil ik het ook weer zegenen. Prompt daarna genas Jancke. De ouders konden dit verhaal niet bevestigen want de moeder was overleden en de vader ‘uitlandig’. De getuigen die dit vertelden spraken uit de tweede hand.

Onttoveren

Volgens Hendrik was er geen genezing mogelijk als er sprake was van een betovering. Er was maar één uitweg; Aaltie moest de betovering weer ongedaan maken. Dat kon door middel van het uitspreken van een zegen, maar er was ook een andere, wredere, manier. Als men haar zou verwonden (een bloedrijzinge toebrengen) zou de betovering ook worden verbroken.

Op 18 augustus 1699 was er een merkwaardige bijeenkomst in het huis van Haaie Clasen. Hendrik was er en ook enkele vrienden van Haaie. Men besloot Aaltie te halen om haar tot een onttovering te bewegen. Hiertoe zou ze een zegen over Haaie moeten uitspreken. Ze werd binnen gebracht door Sibbele Jans.Of daarbij al geweld werd gebruikt is onduidelijk. Wel is duidelijk dat het gezelschap niet over één nacht ijs ging. Vooraf was aan Johannes Wiegersma, de dominee van Warns, gevraagd of het uitspreken van een zegenen om een betovering te verbreken wel geoorloofd was. Wat het antwoord was blijft onduidelijk, en dat is opmerkelijk, gezien het vervolg.

Toen Aaltie binnen was werden de deuren gesloten. Hendrik beschuldigde haar van tovenarij. Ze moest Haaie zegenen om de betovering te verbreken. Aaltie ontkende, en zei niets van zegenen te weten. Daarop begon Hendrik een dreigende toon aan te slaan: Als ze niet wilde zou ze worden gedwongen. De aanwezigen moedigden Hendrik aan. Zij zeiden te zullen instaan voor eventuele stappen van het gerecht. Gesteund door deze aanmoedigingen begon Hendrik Aaltie af te tuigen met een paardentuig. Haar muts rolde over de vloer en haar vlechten hingen los.  Aaltie trachtte nog het huis te ontvluchten, maar werd tegen gehouden door de aanwezigen. Sibbele Jans opperde om haar dan maar een wond toe te brengen. Daarop gaf Aaltie toe. Gesouffleerd door Hendrik zegende ze Haaie in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Daarna kon Aaltie vertrekken.

Volgens Haaie begon de genezing vrijwel onmiddellijk na deze bijeenkomst. De pijn verdween, de eetlust keerde terug, de stoelgang kwam weer op gang en hij sliep goed. Hij kon snel zijn werk weer oppakken.

Maar voor Aaltie was de ellende helemaal niet afgelopen. Tot dan had ze redelijk kunnen bestaan van haar winkeltje, maar nu ze bekend stond als tovernares verloor ze alle klandizie en verviel tot armoede. Zo werd ze door de dorpsgemeenschap gestraft voor haar vermeende tovenarij.

Geseling, verbanning en boetes

Het gerecht van Hemelumer Oldeferd kreeg spoedig lucht van deze merkwaardige bijeenkomst. Op 31 augustus werden de eerste getuigen verhoord. De verslagen werden opgezonden naar het Hof van Friesland, de hoogste rechtbank van het gewest dat de zaak verder onderzocht.

De zaak tegen Hendrik Jurjens werd snel afgedaan. Uit de formulering van het vonnis blijkt dat Hendrik de meeste feiten direct heeft bekend. Daarom kreeg hij geen advocaat toegewezen. Hij werd op 28 november 1699 veroordeeld wegens buitensporigheden en ‘onwaerdige bijgelovigheid’. De straf was niet mals: Strenge geseling op het schavot en verbanning uit Friesland voor drie jaar. Het is jammer dat het dossier van deze zaak niet is bewaard gebleven. Daarom weten we niet wat Hendrik aanvoerde tot zijn verdediging. Gelukkig voor ons is er in hetzelfde archief van het Hof van Friesland  meer informatie over deze zaak te vinden.

Het Hof onderzocht niet alleen de rol van Hendrik; ook die van de andere aanwezigen werd onderzocht. Er werden drie personen aangeklaagd voor hun rol in deze zaak. Ruurd Dirks, Claes Allerts en Tjaard Sibles. Zij werden niet in hechtenis genomen en konden het onderzoek in vrijheid afwachten. Zij werden voor hun verdediging bijgestaan door dezelfde advocaat, Mr. Wilhelmus Siccama. Van hun zaken zijn wel uitgebreide dossiers bewaard gebleven. Alle verdachten voerden een soortgelijke verdediging: Ze waren toevallig op bezoek bij Haaie en er was geen sprake van een vooropgezet plan. Ze bagatelliseerden de ernst van de mishandelingen en ontkenden of minimaliserden hun eigen aandeel daarin. De procedures tegen dit drietal duurden veel langer dan die tegen Hendrik Jurriens. Op 20 december 1702 werden ze alle drie veroordeeld tot een flinke geldboete van 200 gulden plus de proceskosten en dat was voor die tijd een fors bedrag. De zaak kreeg ook nog een vervolg in Warns. De kerkenraad onderzocht de zaak en ontzegde de betrokkenen de toegang tot het avondmaal totdat ze schuld hadden beleden. 

Tovenarij ter discussie

Omstreeks 1700 was er volop discussie over het bestaan van tovenarij. Bij mensen uit de hogere klassen ontstond steeds meer twijfel over de vraag of tovenarij überhaupt wel bestond. Maar bij mensen uit de lagere klassen was nog steeds veel bijgeloof. Balthasar Becker (1634-1698) een uit Friesland afkomstige predikant probeerde het bijgeloof te bestrijden met zijn boek ‘De betooverde weereld’, gepubliceerd in de jaren 1691 - 1693. In dit boek ontkende Becker het bestaan van heksen en tovenaars en hekelde hij de heksenvervolgingen. Veel verhalen over hekserij werden door hem onderzocht en ontkracht. Omdat in de Bijbel op verschillende plaatsen sprake is van tovenaars en de duivel, waren Beckers standpunten zeer controversieel. Er brak een heftig publiek debat uit en  Becker werd uiteindelijk in 1692 uit zijn ambt gezet.

Heksenprocessen in Friesland?

De geruchten over Aeltie zouden in andere gewesten wellicht tot een heksenproces hebben geleid, maar in Friesland gebeurde dat niet. Tovenarij werd afgewezen omdat het was gebaseerd op het inroepen van de duivel of omdat er misbruik van Gods naam werd gepleegd, maar vervolging van heksen en tovenaars kwam omstreeks 1700 in dit gewest al lang niet meer voor, en dat had alles te maken met de professionele organisatie van de rechtspraak in Friesland. Strafzaken van enig gewicht moesten door  de grietenijen en steden worden voorgelegd aan het Hof van Friesland dat was gevestigd in de Kanselarij in Leeuwarden. Het Hof bestond uit twaalf raadsheren, gestudeerde juristen, die elke zaak bespraken en beoordeelden. Het vooronderzoek werd verricht door de Procureur-Generaal die ook de aanklacht formuleerde. Wanneer er een bekentenis van een verdachte was werd er vlot vonnis geveld. Ontkende de verdachte, of waren er onduidelijkheden dan volgde een uitgebreid proces waarin de verdachte werd bijgestaan door een advocaat. Hiervoor was er een systeem van gratis rechtsbijstand verzorgd door de oudste advocaten. Deze werkwijze verkleinde de kans op grove rechterlijke dwalingen. In dit geval werd niet  de veronderstelde tovenares veroordeeld, maar de lasteraars en de geweldplegers.

De overlevering

Het verhaal van Aeltie is al in de 19e eeuw gepubliceerd door de gebroeders Halbertsma in de ‘Rimen en Teltsjes’. Ook Waling Dijkstra nam het verhaal op in zijn bundel ‘Uit Frieslands Volksleven”. In 1992 publiceerde Dr. G. Abma een uitgebreide versie in zijn boek ‘Himmelumer Aldefurd en Noardwalde.  De versie in deze krant is beknopter, en gaat terug op de oorspronkelijke bronnen in het archief van het Hof van Friesland dat wordt bewaard in Tresoar.

 

 

Herkomst

Datering

1699

Collectie

Hof van Friesland

Organisatie

Tresoar

Nummer

8031-8033

Gerelateerde thema's

Opkomst steden en burgers

Beschikbare tools

Overzicht van bron(nen) op de kaart

Alle bronnen