Dat een paar zinnetjes enorm tot de verbeelding kunnen spreken, bewijst het korte introductiebriefje uit 1684 van professor Nicolaas Blanckaert (1623-1703) uit Franeker aan hofmeester Philip Ernst Vegelin van Claerbergen (1613-1693) (1). Blanckaert verzoekt Vegelin ene ‘heer Loock, een waard edelman uijt Engeland’ rond te leiden in het Stadhouderlijk Hof en in de stad Leeuwarden. Met die meneer ‘Loock’ bedoelt hij de beroemde filosoof John Locke (1632-1704). Meteen krijgt dit korte briefje veel meer betekenis. Locke is een van de grondleggers van de empirische filosofie en vooral bekend vanwege zijn traktaat: "An Essay Concerning Human Understanding", waarin hij onder andere uiteenzet dat iedereen als een onbeschreven blad geboren wordt en leert door ervaring. Die Locke, dè John Locke, is dus even in Leeuwarden geweest.
De filosoof reist rond in Friesland. Niet echt als toerist, maar vooral om vervolging in zijn thuisland te vermijden. Locke heeft het namelijk niet zo op met de katholieke sympathieën van de Engelse koning Karel II (1630-1685). In Friesland bezoekt hij de Franeker universiteit en besluit hij om ook even rond te kijken in Leeuwarden. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om een kleine omweg te maken naar de labadistencommune in Wieuwerd, de voormalige woonplaats van Anna Maria van Schurman (1607-1678). Bij de Labadisten wacht hem slechts teleurstelling: niemand wil hem rondleiden.
Dat Blanckaert juist hofmeester Vegelin voor een rondleiding vraagt is niet vreemd. Philip Ernst spreekt immers Engels - een zeldzame vaardigheid op het continent - en is bovendien erg geïnteresseerd in de wetenschap. Hij is op dat moment al oud (in 1686 gaat hij met pensioen) en wordt geplaagd door ziekte en kwaaltjes, maar de mogelijkheid om nog één keer over wetenschap van gedachten te kunnen wisselen met een Engelsman moet hem ongetwijfeld goed hebben gedaan. Ze zullen zeker bekijks hebben getrokken: de kleine, bejaarde Vegelin die de stuurs kijkende oudere Locke door de stad begeleidt.
In zijn journaal schrijft John Locke over zijn bezoek aan het Stadhouderlijk Hof. Hij besteedt echter geen woord aan het paleis zelf, noch de vele kunstwerken die binnen hangen. Wel beschrijft de empiricus pur sang zijn ervaring met het praktische houten opstapje in de prinselijke stallen, dat zo is gemaakt dat de paarden makkelijk bij hun voer in de ruif kunnen (2). Weer iets nieuws geleerd, moet hij hebben gedacht.