Vervoer over water
In Friesland zijn veel rivieren en meren. Leeuwarden lag heel centraal in dit waterrijke gebied. Vanuit de stad kon je met een schip elke hoek van Friesland bereiken. De Dokkumer Ee leidde naar het noorden, het Vliet naar het oosten, de Potmarge naar het zuiden en de Harlingervaart naar het westen. Deze vier waterwegen maakten voorbij de Friese grenzen contact met de rest van de Nederlanden. Zo kon je vanaf Harlingen de Zuiderzee oversteken naar Amsterdam.
Trekvaarten en jaagpaden
Vervoer over water ging van oudsher met zeilschepen. Maar met tegenwind is het lastig navigeren op de smalle vaarten en soms kwam men daardoor zelfs stil te liggen. Dergelijk oponthoud betekent natuurlijk verlies van inkomsten. Daarom bedachten de Friese steden een oplossing: trekvaarten aanleggen met jaagpaden ernaast. Zo konden boten op de wal voortgetrokken worden door een paard met een ruiter, die 'het jagertje' werd genoemd. Soms trokken ook knechten de schuit voort. Zij liepen dan yn 'e beage (in een tuigje).
Aanleg trekvaarten
- 1646 Harlingen - Franeker - Leeuwarden
- 1647 Leeuwarden - Dokkum -> 1656 verlengd naar Stroobos en Groningen
- 1648 Leeuwarden - Bolsward -> 1649 verlengd naar Workum
- 1691 Sneek - Leeuwarden